De Noord-Hollandse Kaptekst overgenomen uit Wieringer dracht rond 1900 met toestemming van de schrijfster
Een van de pronkstukken in de streekdracht is de Noord Hollandse kap. Deze hoofdtooi stamt rechtstreeks af van de zeventiende eeuwse muts, die voor een deel gesteven en in de vorm geplooid was. Men droeg toen al een smal oorijzer, waar de ondermuts aan vastgespeld was.
Jeanne G.de Weert-Doesburg De Noord Hollandse kap bestaat uit verschillende onderdelen die hieronder alle ter sprake komen Dit zijn o.a. de kanten kap, samen met de gaas of tule mutsbol. Daaronder het het witte ondermutsje en onder de witte, een zwart ondermutsje. Dan bestaat de kap verder uit het gouden of zilveren oorijzer met aan de voorzijde de boeken en de kapspelden en verder de zijnaalden, en de speldjes met kettinkjes eventueel aangevuld met een voorhoofdnaald of met een voorhoofdstukje. De kappenkant met ingeweven motieven van ca. 6 tot 7 cm. had een breedte van 6 tot 9 cm. Aan de smalle kant zette men vaak een randje stippeltjes tule om toch een mooie brede kant te krijgen. Voor de achterstrook gebruikte men ongeveer 23 tot 24 motieven, voor beide zijkanten drie en een half motief. de overige motieven waren bestemd voor de plooien aan de achterkant, die in de laatste periode sterk gesteven werd. De voorstrook werd licht gesteven. De mutsbol van de kap bestond uit zijden mul of gaas (het tegenwoordige tule). De kleur van het gaas varieerde van lichtblauw tot lila. Andere onderdelen van de kap waren en zijn nu nog een zwarte keperen haarband van ca. twee en een halve cm. breed en 1.20mr lang. Een zwarte satine muts en daarover een mooi geborduurde tule ondermuts van Liers stopwerk. Bij het borduurwerk op tule gebruikte men een grote verscheidenheid aan borduurtechnieken (men noemde dit borduurwerk; 'plumetis'). Het ondermutsje is even groot als het tule hoofdje van de kap, het patroon is hetzelfde. De hele omtrek van het ondermutsje wordt afgewerkt met zwartzijden lint dat aan beide kanten een wit puntje heeft. Opmerkelijk zijn de bijna altijd valse donkere haarlokken als erfenis uit de achttiende eeuw. Deze onderdelen tezamen met het gouden of zilveren oorijzer en toebehoren zorgen voor een prachtige en rijke hoofdtooi.
oorijzers en toebehorenOver het witte ondermutsje wordt het oorijzer gedragen. Het wordt zo geplaatst dat het vlak boven de kanten achterstrook aan de kap komt te liggen. Het ijzer is van goud of zilver en ongeveer 8cm. breed. Aan de voorkant zitten de boeken, rechthoekig goud of zilveren versierselen die buiten de kap uitsteken. De punten van de achterstrook, waar de kant dus schuin afgeknipt is, komen aan de binnenkant van de boeken naar voren, worden naar achteren gevouwen en met de kapspelden bevestigd aan het ijzer. Achter de boeken steekt men de zijnaalden. Een deel van de zijnaalden ziet men door de kanten kap schemeren, een ander deel dat met behulp van een kettinkje en een speld aan de buitenkant wordt bevestigd, steek buiten de kap. Aan de zijkant zaten vroeger ook lokjes van vals haar. Op het voorhoofd wordt de voorhoofdnaald of voorhoofdstukje bevestigd, met een elastiekje om het hoofd. De voorhoofdnaald heette op zijn Wierings de foerneeld en het voorhoofdstukje, het sluufke of ferronniére
het kaphoedjeOp de kap droeg men wel een kaphoedje, als men naar de kerk ging, naar de kermis of naar andere belangrijke gebeurtenissen. Deze mode begon omstreeks 1880.
De Noord-Hollandse HulAls het ruwe werk gedaan was, zette de vrouw door de week de hul op. Deze werd genaaid van met de hand of machinaal getamboereerd, dat is doorgestopte, tule. Die kwam uit België en werd geleverd in het model zoals aangegeven, evenals de kant van de muts op papier. Dit noemde men eveneens een brief. Er waren drie kwaliteiten tule, de goedkoopste zat op geel, de iets duurdere op donkerrose en de duurste tule op lichtblauw papier. Met de hand doorgestopte tule was duurder dan machinaal vervaardigde en de prijs was afhankelijk van het patroon. Aan de voorrand van de hul zat een machinaal, maar ook vaak een geklost kantje van ongeveer 1 1/2 cm breedte. Ook deze smalle kantjes hadden verschillende patronen die men aanduidde met namen als; veren, appels, snijbonen, hortjes.
Gebruide kralentas Herensieraad aan de horlogeketting met oa een horlogesleuteltje, pijpenstamper, zegelstempel
De dames van de dansgroep dragen de beugeltas toch bij hun pak om te pronken met de mooie erfstukken. ondanks dat ze rond 1900 uit de mode warenHet meest voorkomende halssnoer welke aan het eind van de 19e eeuw gedragen werd bij de Westfriese dracht waren snoeren met bloedkoralen of granaten en voorzien van een gouden slotje in een enkele of dubbele rij geregen. Bloedkoraal komt voor in vele afmetingen en is daarom ook een mogelijkheid om de welstand te demonstreren. Hoe groter de koralen, hoe duurder. Ook de oorbellen en armband werden versierd met dezelfde stenen als het halssnoer, gevat in vooral goud maar ook zilver en soms versierd met haar.
Tuigje of chatelaine beugeltas met kraaltjes gebteid
©Westfriese dansgroep Schagen © alle foto's gemaakt door Ab Govers tenzij anders vermeld
|
Laatste nieuws |
Onze Facebook pagina |
Contactgegevens |
Neem contact op | De Westfriesche Dansgroep Schagenis opgericht in 1954 en bestaat dit jaar dus 70 jaar. De groep telt momenteel 26 actieve dansleden waarin begrepen onze muzikanten, 15 leden, 2 extra ondersteuning. De leden van de Westfriese Dansgroep Schagen zijn allen liefhebbers van dans en folklore. |